Haarlem Vleesvrij
GroenLinks heeft in de gemeente Haarlem motie ingediend voor een ban op reclame voor vlees (en producten en diensten met fossiele brandstoffen). Deze is door de gemeente aangenomen en er is aangegeven invulling te geven aan dit verbod.
Juridisch kader
Het gaat hier echter (nog) niet om een algemeen bestuursrechtelijk verbod. De gemeente wil vooralsnog middels privaatrechtelijke contracten uitvoering geven aan de motie. Dit betekent dat de gemeente de overeenkomsten met reclame-exploitanten na afloop zal herzien met de voorwaarde dat reclame voor producten uit de bio-industrie niet langer is toegestaan.
Het staat de gemeente in beginsel vrij om te onderhandelen over contracten en de uitvoering hiervan zolang dit binnen de grenzen van de wet valt en niet in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. Daarvan is bij de huidige constructie geen sprake.
Van contract naar wet
De vraag is echter of de gemeente Haarlem dit ook kan vastleggen in (lokale) wetgeving. In beginsel gelden er veel vrijheden voor mensen en bedrijven. Deze beginselen zijn vastgelegd in de het europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en in Nederland in de grondwet, waaronder de vrijheid van meningsuiting maar ook de vrijheid om idealen en denkbeelden te verspreiden. Over dat laatste is een belangrijke rechtszaak gevoerd inzake het verbieden van reclames voor Scientology.
Reclame voor vlees lijkt echter geen verspreiding van ideaal of denkbeeld maar kent meer een commercieel karakter. Hiervoor dient dus gekeken te worden naar vrijheid van (menings)uiting, vastgelegd in artikel 10 EVRM en artikel 7 van de grondwet:
Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Dit betekent concreet dat je zonder toestemming reclame mag maken voor zover dat geen inbreuk maakt op de wet. Hierop zijn echter enkele uitzonderingen waarom in lid 4 van ditzelfde artikel. Hier staat opgenomen dat deze verregaande vrijheid niet geldt waar het gaat om het maken van handelsreclame. Hier is dus specifiek een uitzondering ten aanzien van reclame.
Het commerciële belang om voor aangeboden diensten reclame te maken, hoezeer het ook mede onder de bescherming van artikel 10 EVRM valt, weegt hiervoor immers niet zwaar genoeg.
Petitie tegen vleesreclames
In december 2018 is de petitie “Onsje minder vleesreclame alstublieft” in ontvangst genomen door het ministerie landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Op 18 februari 2019 is daar als volgt op gereageerd:
De inzet van dit kabinet is het bewustmaken en informeren van mensen over de impact van consumptie van voedsel. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding voor een verbod op vleesreclame, omdat bij een duurzame en gezonde voedselconsumptie onder andere een goede balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten past.
Hieruit kan echter geen conclusie getrokken worden over de wetmatigheid van een verbod. De vraag is of er op gemeentelijke niveau alsnog wetgeving hieromtrent tot stand kan komen, als die wetgeving zou indruisen tegen nationaal beleid? In beginsel heeft de gemeente een reguliere autonome verordenende bevoegdheid via de gemeenteraad. Dit betekent dat de gemeente verdergaande wetgeving kan ontwikkelen dan op landelijk niveau van toepassing is.
Aan deze autonome bevoegdheid zitten echter wel grenzen. Gemeentelijke regelgeving mag niet in plaatst treden van hetgeen al op landelijk niveau geregeld is. Daarnaast geldt er een ondergrens waarbij de regel is dat de regelgeving een bepaalde relevantie moet hebben voor het te dienen gemeentelijke (openbare) belang.
De afweging of een bepaald verbod te rechtvaardigen is, zal ook afhangen van de omvang en motivatie van de wetgeving. Zo mag de gemeente Amsterdam wel bierfietsen in het centrum weigeren zonder dat dit de vrijheid van ondernemerschap in de weg staat. Bij het opstellen van dergelijke wetgeving dient rekening te worden gehouden met proportionaliteit, subsidiariteit en doeltreffendheid. De gemeente die bij het uitvaardigen van nieuwe wetgeving dan ook rekening te houden met de volgende vragen:
Staat het belang van de gemeente in verhouding tot de inbreuk op de vrijheden van ondernemers? Is dit de minst ingrijpende manier op het doel te bereiken? Bereikt de gemeente met de wetgeving wat zij wenst te bereiken? Conclusie
Of de wetgeving er zal komen en of deze dan voldoet aan de vorenstaande vragen is nog maar de vraag. We zullen af moeten wachten hoe de exacte formulering van de wetgeving eruit ziet om te kunnen beoordelen hoe ver het verbod reikt en of dit voldoet aan het proportionaliteits- en subsidariteitscriterium.